Arbeidsongeschiktheid
Overzicht van voorbeeldzaken die te maken hebben met arbeidsongeschiktheid
Alsnog hogere premievrije opbouw bij arbeidsongeschiktheid door bemiddeling ombudsman
Klager is in september 2001 door een bedrijfsongeval ziek geworden. Op 17 september 2002 is hij voor 35 à 45% arbeidsongeschikt verklaard en op basis daarvan nam hij deel voor 25% aan de pensioenregeling (PVA). De deelname van klager aan de pensioenregeling wat betreft het arbeidsgeschikte deel (65 à 100%) is op 15 september 2002 geëindigd. Voor dat deel is hij blijven opbouwen op basis van de premies die de stichting FVP voor hem aan het fonds heeft betaald tot 15 november 2002.
Klager heeft getracht te re-integreren bij zijn eigen werkgever; helaas is hij kort daarna in november 2002 weer ziek gemeld.
Pas in juli 2003 is hij door het UWV met terugwerkende kracht per 16 december 2002 volledig arbeidsongeschikt verklaard. Op 16 december 2002 was klager geen deelnemer meer aan de pensioenregeling, want door de stichting FVP is de bijdrage meer voor pensioenopbouw aan het fonds al op 15 november 2002 stopgezet.
Klager gaat per 1 september 2018 met pensioen en ontdekt dat hij een veel lager pensioen ontvangt dan verwacht, omdat er alleen een klein deel van de premievrije pensioenopbouw bij arbeidsongeschiktheid (pva) heeft plaatsgevonden.
Klager vraagt het fonds om een hogere premievrije opbouw vanaf 16 december 2002 toe te kennen. Het fonds wijst dat af, omdat volgens het fonds door de stopzetting van de FVP-premie de deelname van klager aan de pensioenregeling al op 15 november 2002 was geëindigd. Een van de voorwaarden om voor verhoging van premievrije opbouw in aanmerking te komen is immers dat men direct voorafgaand aan het moment van verhoging deelnemer was aan de pensioenregeling.
Klager dient een klacht in bij de ombudsman, die het fonds verzoekt om haar beslissing te heroverwegen. Het fonds besluit alsnog klager een hogere premievrije opbouw toe te kennen van december 2002 tot september 2018, de datum waarop klager met pensioen ging.
Door vrijwillige voortzetting alsnog premievrije opbouw bij arbeidsongeschiktheid (pva)
Klager is op 1 januari 2018 in dienst getreden op een jaarcontract. Op 5 december 2018 krijgt hij een bedrijfsongeval. Op 31 december 2018 stopt zijn jaarcontract. Klager krijgt per 1 januari 2019 een Ziektewetuitkering. Over die uitkering bouwt klager geen pensioen op. Per 15 mei 2020 ontvangt klager een WIA-uitkering. Ook daarover bouwt hij geen pensioen op.
Het pensioenfonds waar klager pensioen opbouwde tijdens het bedrijfsongeval op 5 mei 2018 heeft een regeling voor premievrije pensioenopbouw bij arbeidsongeschiktheid (PVA). De klager moet om daarvoor in aanmerking te komen direct aansluitend op de WIA uitkering pensioen opbouwen. Dat deed klager niet. Op het moment dat klager een Ziektewetuitkering resp. WIA-uitkering ontvangt bouwt klager geen pensioen op. Deze aanvullende voorwaarde is ook niet in lijn met de aanbevelingen van de Pensioenfederatie uit 2013 die voortkomen uit het convenant over dekking premievrijstelling bij arbeidsongeschiktheid.
Om te zorgen dat klager wel pensioen opbouwt in de periode van 1 januari 2019 tot 15 mei 2020 kan hij het pensioenfonds vragen om zijn pensioenopbouw voor eigen kosten te laten continueren. Dat heet dan “vrijwillige voortzetting”. Het pensioenfonds wijst hem niet via de zogenaamde stopbrief op die mogelijkheid. Dit is op zichzelf al niet in lijn met artikel 39 lid 1, sub c, van de Pensioenwet. Het fonds geeft aan dat een verzoek tot vrijwillige voortzetting moet zijn gedaan binnen 9 maanden na einde deelname. De termijn van 9 maanden is volgens het fonds verstreken. Daarnaast kan het fiscaal ook niet volgens het fonds.
Naar aanleiding van het verzoek van de ombudsman geeft het fonds aan toch mee te werken aan de vrijwillige voortzetting voor de periode van 1 januari 2019 tot 15 mei 2020 als de fiscus geen bezwaar heeft. De fiscus heeft inderdaad geen bezwaar. Door deelname aan de vrijwillige voortzetting van 1 januari 2019 tot 15 mei 2020 bouwt klager toch vanaf 15 mei 2020 bouwt PVA op.
Aanpassing van de pensioenregeling alleen voor nieuwe gevallen
Meneer is in 2006 ziek geworden en kwam in 2008 in de WIA terecht. In december 2007 is zijn werkgever gestopt met zijn bedrijf. Daardoor was meneer niet langer werknemer en ook geen deelnemer meer aan het verplichte pensioenfonds. Meneer vindt dat hij vanaf 2008 recht heeft op premievrije voortzetting van zijn pensioenopbouw, omdat hij arbeidsongeschikt is. Hij doet dat verzoek pas in 2019, omdat hij dan in een televisieprogramma over die mogelijkheid hoort.
Het pensioenfonds wijst zijn verzoek af, omdat hij op het moment dat hij in de WIA kwam geen werkgever had en dus niet was aangesloten bij het pensioenfonds. Zijn verzoek om alsnog vrijwillig pensioenpremie te betalen, wijst het pensioenfonds ook af. Dat kon toen niet als je een ziektewetuitkering had.
In 2017 is de pensioenregeling aangepast en is het genoeg als je op je eerste ziektedag een werkgever hebt, maar dat geldt niet voor oude gevallen. Meneer heeft daar dus niets aan. Het pensioenfonds heeft de regels goed toegepast en ziet ook geen bijzondere reden om voor meneer een uitzondering te maken.
De ombudsman kan niets doen aan de inhoud van de pensioenregeling. Sociale partners hebben besloten dat de verbetering van de positie van arbeidsongeschikten alleen van toepassing is op nieuwe arbeidsongeschikten en dat voert het fonds uit. Erg jammer voor iedereen die voor de aanpassing van de pensioenregeling arbeidsongeschikt werd.
Na 13 jaar
Gedurende dertien jaar liet het fonds klager jaarlijks weten dat hij premievrije voortzetting wegens arbeidsongeschiktheid genoot. Klager bleek echter geen recht op premievrije voortzetting te hebben omdat zijn laatste werkgever niet bij het fonds was aangesloten.
Om een tweetal redenen vond de ombudsman het terugdraaien van de gecommuniceerde opbouw niet redelijk.
De pensioenuitvoerder had naar het oordeel van de ombudsman het recht om de vergissing te corrigeren na dertien jaar wel verspeeld. De correctie, die kort voor de pensioendatum had moeten volgen, zou leiden tot een ernstige inkomensdaling na pensionering. Klager kon het tekort vanwege de korte tijd tot pensionering niet meer repareren door zelf voorzieningen te treffen.
Verder was van belang dat klager voordat hij in dienst trad bij de niet aangesloten werkgever op grond van een dienstverband met een zusteronderneming met nagenoeg dezelfde benaming, wel lange tijd deelnemer van het fonds geweest.
Uiteindelijk deelde de pensioenuitvoerder de visie van de ombudsman en ging over tot herstel van de situatie zoals deze was voordat de fout werd ontdekt.
Geen inlooprisico
De werkgever van klager besloot met een andere pensioenuitvoerder in zee te gaan. Enkele maanden nadat een collectieve waardeoverdracht tot stand was gekomen, werd klager met terugwerkende kracht volledig (80-100 procent) arbeidsongeschikt verklaard. De nieuwe pensioenuitvoerder verzekert geen inlooprisico, de vorige verzekeraar gaf aan geen premievrije voortzetting te kunnen toekennen, omdat er geen sprake meer was van een verzekering waarvoor premie werd betaald. De helaas ernstig zieke klager vreesde terecht voor het partnerpensioenen en besloot deze kwestie aan de ombudsman voor te leggen.
De vorige pensioenuitvoerder maakte een ‘lump sum’ over naar de nieuwe pensioenuitvoerder. Dit bedrag was voldoende voor een premievrije voortzetting van de pensioenopbouw inclusief nabestaandenvoorzieningen.
Met terugwerkende kracht arbeidsongeschikt verklaard
Iemand werd met vijf jaar terugwerkende kracht arbeidsongeschikt verklaard. Inmiddels had hij een andere werkgever, in dezelfde bedrijfstak, maar met een ander pensioenfonds. De eerste wees premievrije voortzetting af omdat betrokkene bij de beëindiging van zijn deelneming niet arbeidsongeschikt was verklaard. De tweede wees het af omdat betrokkene bij het aangaan van het nieuwe dienstverband al arbeidsongeschikt bleek te zijn geweest. Er is heel wat getouwtrek voor nodig geweest om één premievrij pensioen voor de man te krijgen.
Berekening pensioen na werkhervatting tegen lager salaris is onbillijk, maar rechtmatig.
De zaak van de man, die naast een gedeeltelijke uitkering op grond van de WAO, bij een andere werkgever in dezelfde bedrijfstak was gaan werken en zijn pensioenopbouw voor wat betreft het nieuwe dienstverband plaatsvond aan de hand van het veel lagere salaris, kon de ombudsman niet behandelen. Het was een klacht tegen de inhoud van het pensioenreglement en dat was op zichzelf juist toegepast.